"Three senses of belonging" in een discussie over etniciteit en nationaliteit.
artikel religious pluralism
Inleiding
Tijdens de voorbereiding voor mijn onderzoek kwam ik met de theorie terecht over de discussie rond het begrip etniciteit en van daaruit ook nationaliteit. Na heel veel gelezen te hebben over etniciteit, bleef het voor mij nog steeds onduidelijk waar de grenzen van het begrip liggen. Het is voor mij wel duidelijk, dat een groep mensen die zich met elkaar verbonden voelt en zo een groep vormt waarin de leden zich met elkaar identificeren en zich distancieren van leden van een andere groep als een etnische groep beschouwt kan worden. Het is echter voor mij nog steeds onduidelijk, waar nou de scheidslijnen liggen tussen etnische groepen en bijvoorbeeld supporters van een voetbalclub, of een groep mensen met eenzelfde nationaliteit.
De twijfels die hierover bij mij ontstonden werden heel mooi verwoord in het hoofdstuk van Anderson (2000: 201- 218) "Three Senses of Belonging on the Khantaika". Ik heb tijdens het schrijven van mijn onderzoeksopzet en het theoretische gedeelte van mijn scriptie zeer veel gehad aan dit hoofdstuk. Dit is dan ook het artikel dat ik heb gekozen voor het seminar.
Artikel
Na de val van het communisme was er een plotselinge toename van het aantal groepen die zelfbestuur en territoriale autonomie claimden. Dit versterkte het uiteenvallen van de Sovjet Unie. Volgens Anderson (2000: 201) is de sterke opkomst van sociale bewegingen paradoxaal wanneer je kijkt vanuit verschillende theoretische standpunten. De voormalige Sovjet Unie zou vanuit politiek perspectief, communistisch ideologisch perspectief en modernistisch perspectief hebben moeten leiden tot één volk, een naadloos geheel en een algemeen nationalisme. Er was na de val van het communistische regime echter sprake van een "eruption of claims to self-determination" (Anderson 2000: 201).
Het complete uiteenvallen van deze zogenaamde eenheid had enkele oorzaken. Anderson heeft als doel in dit hoofdstuk duidelijk te maken wat de rol is van de staat in deze verbrokkeling. Tijdens het communistische regime rationaliseerde het identiteiten, controleerde het volksverhuizingen en beheersde het mensenlevens totaal. Het nationaliteitenbeleid was een belangrijke spil in het burgerlijk leven. Iedereen kreeg een nationale identiteit toegeschreven bij de geboorte. Hier waren rechten, plichten, normen en waarden aan verbonden.
Anderson wil in zijn artikel niet alleen de rol van de staat laten zien. Actoren zijn ook in dit hoofdstuk nog steeds actief betrokken bij hun eigen leven. Hij heeft het dan ook over de creativiteit van de lokale mensen in het bewust en onbewust manipuleren van hun nationale identiteit, hun territorium en hun kollektief.
Vervolgens gaat Anderson in op de gebruikte begrippen als nationale identiteit, etnische identiteit en 'belonging'. In dit hoofdstuk wil Anderson in zijn gebruik van begrippen dichtbij de onderzochte mensen blijven. Zij gebruiken in hun woordenschat 'nationalnost' en 'natsionalizm'. Deze woorden lijken wel op het begrip nationale identiteit. Het legt de nadruk echter vooral op een defensief voor de aanval op hun eigen stabiele en veilige positie in de maatschappij. Dit idee is gestoeld op grotere begrippen uit de sociale wetenschappen, zoals nationaliteit en etniciteit.
Anderson (2000: 203) kan zich echter niet vinden in deze begrippen. Hij ziet dat het onderscheidt tussen de begrippen vaak gemaakt wordt voor 'moderne' en 'pre-moderne' mensen. Etnische groepen zijn dan een soort van overlevende mensen van naties. Bovendien wordt er veelal een onderscheidt gemaakt op de grootte van de groep mensen. Een grote groep mensen zou dan een natie zijn, een kleine een etnische groep.
Door alleen maar te kijken naar dit onderscheid op grootte komen we er niet uit. Anderson (2000: 204) zegt dat we moeten kijken voor en door wie het onderscheidt gemaakt wordt tussen deze twee groepen begrippen. Volgens Anderson is het kijken naar een samenleving op een grotere schaal alleen mogelijk voor een klasse mensen, die zijn getraind in de wetten van de staatsorde. Dit zijn volgens Anderson intellectuelen, onderwijzers, en ambtenaren. Het koppelen van de schaal van een samenleving aan nationale of etnische identiteitsvorm is tegenstrijdig, aangezien er tussen groepen vele tegenstrijdigheden zijn tussen schaal en identiteitsgevoel.
Anderson (2000: 205) geeft uiteindelijk aan dat het niet echt veel uitmaakt welk begrip je kiest in je analyse, zolang het maar dichtbij de bevolking blijft. Hij kiest uiteindelijk voor het begrip nationaliteit. Dit begrip verlegt volgens Anderson het perspectief naar de veelheid van politieke en institutionele segmenten van identiteit. Bovendien heeft het begrip etniciteit bij de bevolking in de Khantaika een negatieve connotatie.
Het begrip nationaliteit omvat echter nog steeds niet de volledige rijkheid van het fenomeen van verschillende soorten sentimenten. In de discussie wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen identiteit gebruikt als instrument en identiteit als emotionele verbondenheid. Terwijl deze functies juist vaak tegelijkertijd voorkomen. Dit onderscheidt is alleen nuttig voor de analyst. Hun bevindingen zijn vaak van grote invloed op het overheidsbeleid en daardoor ook op de bevolking. De bevolking reageert hier weer op door te spelen met de gegeven identiteiten.
Bovendien worden de begrippen etniciteit en nationaliteit steeds meer paraplu-begrippen. Hierdoor worden ze steeds meer verwijderd van de betekenisgeving onder de lokale populatie. Ze leiden in hun betekenis ook de aandacht af van de nog steeds in ontwikkeling zijnde relatie tussen de etnograaf, de ambtenaren, de lokale bevolking en de toendra. Anderson noemt deze relatie overigens een ecologische relatie.
Het sentiment dat leeft onder de bevolking is te breed om geschaard te kunnen worden onder deze paraplu's. Anderson (2000: 207, 208) vraagt zich dan ook af, waarom we het bij het bespreken van deze sentimenten ons moeten beperken tot ŽŽn begrip. Hij wil recht blijven doen aan het perspectief van de onderzochte bevolkingsgroepen. Daarom introduceert hij het begrip 'idea of belonging' (Anderson 2000: 208).
Dit begrip heeft een aantal voordelen. Het geeft bijvoorbeeld geen richting aan van autoriteit. Verder is het een begrip dat veel gebruikt wordt door de bevolking op de Khantaika om hun identiteit uit te drukken. Verder is het een woord, dat bezit aanduidt. In de Russische taal en ook in het Evenki komen geen lidwoorden voor. Eerder worden bezittelijke voornaamwoorden gebruikt.
'Belonging' wordt gebruikt als een mix van bezit en de door dit bezit aangeduidde relaties tussen een persoon en andere mensen en mensen en land. Bovendien verbindt het de in de theorie genoemde 'official' en 'vernacular' identiteiten. Hierbij zijn identiteiten voorgeselecteerd door administratieve agenten, waarna mensen deze identiteiten op een creatieve en vaak onvoorziene wijze gebruiken. Ten slotte staat het begrip ook voor 'relaties' en 'reciprociteit'.
Het begrip 'belonging' is behulpzaam bij het uitleggen van het verschil tussen de sentimenten nationaliteit en burgerschap. Het onderscheid tussen deze twee soorten sentimenten werd gemaakt ten tijde van de regeringsperiode van het communistische regime. Deze twee verschillende sentimenten werden in die tijd gebruikt om sommige groepen mensen te verenigen en andere groepen juist weer uit elkaar te doen vallen. Met deze sentimenten werd een zogenaamd verdeel-en-heers-beleid uitgevoerd. Burgerschap kan dan ook niet gezien worden zonder nationaliteit en de macht van de staat over de inhoud van deze termen.
Door rekenschap te houden met deze beide sentimenten kan verklaard worden waarom er na de val van het communisme sprake was van een plotselinge toename van nationale sentimenten. Dit proces van identificatie komt dus voort uit overheidsbeleid. De stimulans voor deze nationale sentimenten komt echter niet voort uit een wraak op het verleden, tegen het communistsiche regime, maar zijn gestoeld op angsten voor de onzekere toekomst. Met de basis die we opgedaan hebben in het verleden, blijven we vooruit kijken. Anderson (2000:211 Ð 216) geeft voor de werking van deze sentimenten het voorbeeld over de nieuwe marktwerkingen en hoe de lokale bevolking hiermee omgaat en overleeft door hun 'indigenous' identiteit te verkopen op de wereldmarkt.
Discussiepunten
Anderson (2000: 204) zegt op een gegeven moment in dit artikel dat alleen een klasse van mensen, die zijn getraind in de wetten van de staatsorde, het leven wat meer van een afstandje kunnen bekijken. Ik vind dit een betwistbaar punt. Het is nog maar zeer de vraag of deze mensen de enigen zijn die op die manier naar een samenleving kijken. De activiteit die Anderson eerder in dit hoofdstuk aan de lokale mensen wilde geven haalt hij hier ook weer voor een deel mee weg.
Bovendien is het ook nog maar de vraag of deze mensen altijd onder en binnen het regime van de staatsorde vallen. Aan de andere kant is het natuurlijk ook makkelijk dit aan te vallen. Zou ik een andere studie gedaan hebben, misschien dat ik er dan een ander beeld over zou hebben. Echter, aangezien ik een mens ben uit zijn zogenaamde klasse is mijn kritiek misschien ook al snel zelfbehoud. Ik vraag me af hoe Anderson hiermee omgaat.
Verder vind ik het altijd een erg moeilijk punt om nieuwe begrippen te introduceren. Ik ben meestal erg sceptisch wanneer auteurs nieuwe begrippen gaan introduceren. Vaak wordt alleen een woord vervangen en blijft de verklaring hetzelfde. Anderson laat in zijn artikel zien dat dit niet uitmaakt in hoe de bevolking met dit soort begrippen zal omgaan. Hoewel etniciteit onder de bevolking ook in Nederland een negatieve connotatie heeft, hoeft dit in de wetenschappelijke discussie nog niet het geval te zijn.
Het begrip van Anderson 'idea of belonging' is een begrip welke inderdaad wel iets toevoegt aan de discussie rond etniciteit. Het brengt de focus terug naar de mensen waar het onderzoek over gaat. Een soort lokalisering van een begrip. Het wordt nu interessant om te kijken of dit begrip ook in andere regio's toe te voegen is bij begrippen als etniciteit en nationaliteit.
Bibliografie
Anderson, David G.
- 2000 Three Senses of Belonging on the Khantaika. In: Identity and Ecology in Arctic Siberia; The Number One Reindeer Brigade. Oxford: Oxford University Press. Pp 201 Ð 218.